Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG7020

Datum uitspraak2008-12-08
Datum gepubliceerd2008-12-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 07/471
Statusgepubliceerd


Indicatie

Regeling GLB-inkomenssteun 2006


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven Zesde enkelvoudige kamer AWB 07/471 8 december 2008 5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006 Uitspraak in de zaak van: Maatschap A en B en C, te D, appellante, gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord Advies te Drachten, tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, gemachtigde: mr. L.C. Commandeur, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen. 1. De procedure Appellante heeft bij brief van 29 juni 2007, bij het College binnengekomen op 2 juli 2007, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 21 juni 2007. Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 5 januari 2007, waarbij verweerder opnieuw heeft beslist op de aanvraag van appellante voor akkerbouwsubsidie op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun (hierna: de Regeling). Bij brief van 16 augustus 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Op 1 september 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen zijn verschenen. 2. De grondslag van het geschil 2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt, voorzover en ten tijde hier van belang: “Artikel 104 Basisbedrag 1. De areaalbetaling wordt berekend door het basisbedrag per ton te vermenigvuldigen met de in het regioplan voor de betrokken regio vastgestelde gemiddelde graanopbrengst. 2. De in lid 1 bedoelde berekening wordt gemaakt met behulp van de gemiddelde graanopbrengst. Wanneer maïs echter apart wordt behandeld, wordt de "maïsopbrengst" gebruikt voor maïs en de "opbrengst van andere graansoorten dan maïs" voor graansoorten, oliehoudende zaden, lijnzaad en vezelvlas en -hennep. 3. (…) Artikel 107 Braaklegging 1. In geval van toepassing van artikel 71 zijn landbouwers die de areaalbetaling aanvragen, verplicht een deel van het areaal van hun bedrijf tegen compensatie uit productie te nemen. 2. De braakleggingsverplichting wordt voor elke landbouwer die areaalbetalingen aanvraagt, vastgesteld als een proportioneel gedeelte van zijn areaal dat met akkerbouwgewassen is ingezaaid en waarvoor een aanvraag wordt ingediend en dat overeenkomstig dit hoofdstuk uit productie wordt genomen. Het basispercentage van de braakleggingsverplichting wordt vastgesteld op 10 % voor de verkoopseizoenen 2005/2006 en 2006/2007. (…) 7. Landbouwers die een betalingsaanvraag indienen voor een kleinere oppervlakte dan die welke volgens de voor hun regio vastgestelde opbrengsten nodig is om 92 ton granen te produceren, zijn vrijgesteld van de braakleggingsverplichting. (…)” Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt, voorzover en ten tijde hier van belang als volgt: “Artikel 50 Bepaling van de berekeningsgrondslag in het licht van de aangegeven oppervlakten (…) 6. De maximumoppervlakte die in aanmerking komt voor de betalingen aan de landbouwers die de in titel IV, hoofdstuk 10, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde areaalbetaling voor akkerbouwgewassen hebben aangevraagd, wordt berekend op basis van de geconstateerde braakgelegde oppervlakte en verhoudingsgewijs voor elk betrokken gewas.(…)” Verordening (EG) nr. 1973/2004 van de Commissie van 29 oktober 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en IV bis van die verordening ingestelde steunregelingen en het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen luidde ten tijde hier van belang als volgt. “Braaklegging Artikel 64 definitie Voor de toepassing van artikel 107, lid 1, van verordening (eg) nr. 1782/2003 wordt onder "braaklegging" verstaan het uit productie nemen van een oppervlakte die op grond van artikel 108 van verordening (eg) nr. 1782/2003 subsidiabel is voor areaalbetalingen. Artikel 66 Uitsplitsing naar regio 1. de in titel ii van verordening (eg) nr. 1782/2003 bedoelde steunaanvraag wordt naar productieregio uitgesplitst in overeenstemming met het in artikel 103 van die verordening bedoelde regioplan. 2. voor elke aanvraag voor areaalbetalingen in een bepaalde productieregio moet er een bijbehorende braakleggingsaangifte voor ten minste het benodigde aantal hectaren in diezelfde productieregio zijn. 3. de lidstaat mag volgens objectieve criteria van lid 2 afwijken. 4. in afwijking van lid 2 mag de verplichte braaklegging voor een ingediende aanvraag voor areaalbetalingen volledig of gedeeltelijk plaatsvinden: a) (…) b) in een andere productieregio, mits de braak te leggen oppervlakten liggen in productieregio's die grenzen aan die waar de beteelde oppervlakten liggen. 5. Bij toepassing van de leden 3 en 4 moet de braak te leggen oppervlakte worden aangepast om rekening te houden met het verschil tussen de opbrengsten die worden gebruikt voor de berekening van de betaling voor braaklegging in de betrokken productieregio's. Toepassing van het onderhavige lid mag er echter niet toe leiden dat minder hectaren uit productie worden genomen om aan de braakleggingsverplichting te voldoen.” De Regeling luidde voorzover en ten tijde hier van belang: “Artikel 34 1. De gemiddelde graanopbrengst en de gemiddelde opbrengst van maïs, bedoeld in artikel 104 van verordening 1782/2003 wordt voor productieregio I vastgesteld op 6660 kg per hectare voor maïs en 7080 kg per hectare voor de overige akkerbouwgewassen, en voor productieregio II op 6660 kg per hectare voor maïs en 4920 kg per hectare voor de overige akkerbouwgewassen. (…) Artikel 36 1. Een landbouwer neemt per productieregio een zodanige oppervlakte landbouwgrond, die bestaat uit percelen bouwland van tenminste 10 meter breed met elk een oppervlakte van tenminste 0,1 hectare, uit productie dat de desbetreffende oppervlakte ten minste 10% uitmaakt van de oppervlakte die wordt gevormd door de som van: a. de totale oppervlakte van de percelen bouwland in de desbetreffende productieregio ingezaaid met akkerbouwgewassen waarvoor de landbouwer subsidie aanvraagt, en b. de totale door de landbouwer voor de desbetreffende productieregio op grond van deze regeling uit productie genomen oppervlakte aan percelen. 2. In afwijking van het eerste lid is het de landbouwer toegestaan grond uit productie te nemen in de andere productieregio dan die waarin de akkerbouwgewassen worden ingezaaid, mits de braak te leggen oppervlakte wordt aangepast om rekening te houden met de opbrengstverschillen tussen de productieregio's. (…)” 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Appellante heeft met het formulier “Gecombineerde opgave 2005” 8.00 ha maïs (perceel 39) in productieregio 1 opgegeven voor akkerbouwsubsidie. In regio 2 heeft zij perceel 6 (18.00 ha) met maïs en perceel 38 van 3.00 ha met groene braak opgegeven voor akkerbouwsubsidie. - Bij faxbericht van 12 mei 2005 heeft appellante verzocht de oppervlakte van perceel 6 te wijzigen in 17.50 ha. - Bij brief van 25 november 2005 heeft verweerder meegedeeld dat bij teledetectie-onderzoek is gebleken dat van de in de brief genoemde percelen de gemeten oppervlakte niet overeenkomt met de opgegeven oppervlakte. Hier van belang is dat perceel 6 met maïs is gemeten op 17.99 ha en het braakperceel 38 is gemeten op 2.77 ha. - Bij brief van 1 december 2005 heeft appellante gereageerd op deze meetresultaten. - Bij besluit van 7 maart 2006 heeft verweerder op de aanvraag € 8029,63 aan akkerbouwsubsidie toegekend. - Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt bij brief van 17 maart 2006. - Bij besluit van 23 juni 2006 heeft verweerder het bezwaar van appellante gegrond verklaard. - Bij besluit van 5 januari 2007 heeft verweerder de aanvraag akkerbouwsubsidie herbeoordeeld. Bij dit besluit is appellante subsidie toegekend voor € 8822,82. Bij de berekening van dit bedrag is uitgegaan van een maïskorting van 17,32%, van een subsidiekorting van € 586,41 en van een modulatiekorting van 3%. - Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt bij brief van 2 februari 2007. - Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. 3. Het bestreden besluit Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij het volgende overwogen. “(…) Aangezien Dienst Regelingen 8,00 hectare maïs in productieregio 1 en 17,50 hectare maïs in productieregio 2 heeft geconstateerd, heeft u een oppervlakte waarmee u gemiddeld een opbrengst van 92 ton of meer produceert. U heeft zich daarom verplicht om minimaal 10% van de totale oppervlakte waarvoor u subsidie heeft aangevraagd uit productie te nemen. In uw geval betekent dit dat u in productieregio 1 minimaal 0,88.89 hectare (= 8,00 hectare x 10/90) braak moet leggen. In productieregio 2 is dit minimaal 1,94.44 hectare (= 17,50 hectare x 10/90). Ingevolge artikel 66, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1973/2004 moet voor elke aanvraag voor areaalbetalingen in een bepaalde productieregio een bijbehorende braakleggingsaangifte voor ten minste het benodigde aantal hectaren in diezelfde productieregio worden gedaan. Artikel 66, vierde lid, onder sub b, van Verordening (EG) nr. 1973/2004 bepaalt echter dat in afwijking van het tweede lid de verplichte braaklegging voor een ingediende aanvraag voor areaalbetalingen volledig of gedeeltelijk mag plaatsvinden in een andere productieregio, mits de braak te leggen oppervlakten liggen in productieregio's die grenzen aan die waar de beteelde oppervlakten liggen. De opgegeven en geconstateerde oppervlakte braak in regio 2 bedraagt 3,00 hectare. Na aftrek van de verplichte braak in regio 2 (3,00 hectare - 1,94.44 hectare) blijft er 1,05.56 hectare braak over voor regio 1. Op grond van artikel 66, vijfde lid, van Verordening (EG) nr. 1973/2004 moet de braak te leggen oppervlakte worden aangepast om rekening te houden met het verschil tussen de opbrengsten die worden gebruikt voor de berekening van de betaling voor braaklegging in de betrokken productieregio's. Met andere woorden, het feit dat het rendement voor maïs in beide productieregio's gelijk is, is in dit geval dus niet van belang. Het rendement voor braak is hier aan de orde. Ingevolge artikel 104 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 juncto artikel 34 van de Regeling dient braak onder de "opbrengst van andere graansoorten dan maïs" worden geschaard. Het rendement van een braakperceel in productieregio 2 (4,92 ton per hectare) is lager dan in regio 1 (7,08 ton per hectare). De braakverplichting in regio 1 van 0,88.89 hectare is gebaseerd op een rendement van 7,08 ton per hectare. Dit is vergelijkbaar met 1,27.91 hectare (= 0,88.89 hectare x 7,08/4,92) in productieregio 2. U had derhalve 1,27.91 hectare braak moeten leggen in productieregio 2 om te voldoen aan de braakverplichting van 0,88.89 hectare in productieregio 1. Het verschil tussen wat u had moeten braak leggen en wat u heeft braak gelegd in productieregio 2 is 0,22.35 hectare. Omgerekend naar het rendement van productieregio 1 is dit 0,15.53 hectare (0,22.35 x 4,92/7,08). Na overheveling van uw braakoppervlakte in productieregio 2 naar productieregio 1 komt u dus nog 0,15.53 hectare braak te kort om aan de braakverplichting te voldoen. Artikel 50, zesde lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 bepaalt dat de maximumoppervlakte die in aanmerking komt voor de betalingen aan de landbouwers die de in titel IV, hoofdstuk 10, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde areaalbetaling voor akkerbouwgewassen hebben aangevraagd, wordt berekend op basis van de geconstateerde braakgelegde oppervlakte en verhoudingsgewijs voor elk betrokken gewas. Dit betekent voor u het volgende. Het percentage braak op basis waarvan wordt uitbetaald bedraagt 82,53% (0,73.36/0,88.89 x 100%). Hierdoor krijgt u in productieregio 1 voor de gewasgroep maïs subsidie voor 6,60.24 hectare (8,00 hectare x 0,82.53). De subsidiekorting van € 586,41 valt dan als volgt te berekenen: 1,39.76 (8,00 - 6,60.24) x € 419,58. Voorgaande volgt rechtstreeks uit de EG-verordeningen en deze zijn verbindend in al hun onderdelen en rechtstreeks van toepassing in iedere lidstaat. Dienst Regelingen heeft niet de mogelijkheid hiervan af te wijken.(…)” 4. Het standpunt van appellante Appellante heeft aangevoerd dat de wijze waarop verweerder de subsidiekorting heeft berekend onvoldoende inzichtelijk is. Het besluit is daarmee onvoldoende gemotiveerd. Appellante heeft enkel en alleen grond braak gelegd ten behoeve van steunwaardige maïs. Het lijkt dan ook voor de hand te liggen dat de oppervlakte braak wordt berekend op basis van het rendement van de maïs. Nu het rendement voor maïs in beide productieregio’s hetzelfde is, behoeft dit niet tot verrekening in oppervlakte braak te leiden bij overheveling van braak naar een andere productieregio. Op grond van artikel 36, tweede lid, van de Regeling is het appellante toegestaan grond uit productie te nemen in de andere productieregio dan die waarin de akkerbouwgewassen worden ingezaaid, mits de braak te leggen oppervlakte worde aangepast om rekening te houden met de opbrengstverschillen tussen de productieregio’s. Volgens appellante is er geen verschil in opbrengst tussen het akkerbouwgewas maïs in beide productieregio’s en behoeft de oppervlakte braak dientengevolge niet te worden aangepast. Ten onrechte heeft verweerder bij de overheveling van braak een rendementseis van 7080 kilogram per hectare gehanteerd. De door verweerder toegepaste korting bij de subsidietoekenning is derhalve onterecht. 5. De beoordeling van het geschil 5.1 In geschil is de vraag of verweerder bij de berekening van de aan appellante op grond van de Regeling in het jaar 2005 toegekende akkerbouwbijdrage terecht een korting heeft toegepast wegens het niet voldoen aan de braakverplichting. 5.2 Vaststaat dat appellante geen grond uit productie heeft genomen in productieregio 1, terwijl zij verplicht is in productieregio 1 minimaal 0,88.89 hectare braak te leggen en in productieregio 2 1,94.44 hectare. Ingevolge artikel 66 van Verordening (EG) nr. 1973/2004 juncto artikel 36 van de Regeling is het appellante onder bepaalde voorwaarden toegestaan braak te leggen oppervlakte ‘over te hevelen’ naar een andere productieregio, mits de braak te leggen oppervlakte wordt aangepast om rekening te houden met de opbrengstverschillen tussen de productieregio’s. Voor het voldoen aan de braakverplichting in regio 1 heeft appellante in regio 2 1,05.56 hectare beschikbaar, hetgeen zij voldoende acht. Verweerder heeft daarentegen vastgesteld, voor braak rekening houdend met een rendement dat is gerelateerd aan de gemiddelde graanopbrengst, dat appellante in regio 2 1,27.91 hectare braak had moeten leggen. De uitkomst van de verdere berekening is dat appellante niet aan de braakverplichting heeft voldaan. Aangezien de door verweerder gehanteerde maatstaf voor de berekening van het rendement van braak in overeenstemming is met artikel 66, vijfde lid, van Verordening (EG) nr. 1973/2004, kan het College verweerder in deze conclusie volgen. Niet valt in te zien waarom verweerder voor de berekening van het verschil in opbrengst van de braakpercelen in regio 1 en 2 had moeten aansluiten bij de gemiddelde maïsopbrengst, die voor beide productieregio’s hetzelfde is, zoals appellante betoogt. Het enkele feit dat de braakleggingsverplichting verband houdt met het feit dat appellante maïs produceert biedt hiervoor onvoldoende grond. 5.3 Nu het verweerder niet vrij staat van genoemde bepalingen af te wijken en voor het overige de berekening van het subsidiebedrag niet in geschil is, dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Het College ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling. 6. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr. F. Suurop, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 december 2008. w.g. F. Stuurop w.g. F.W. du Marchie Sarvaas